Pick a language and start learning!
Predicate adjectives Grammar Exercises for Dutch Language
Predicate adjectives play a crucial role in the Dutch language by providing essential information about the subject of a sentence. Unlike attributive adjectives, which are placed directly before the noun they modify, predicate adjectives follow a linking verb and describe the subject in a more elaborate manner. For example, in the sentence "De hond is groot" (The dog is big), "groot" is a predicate adjective that describes the subject "hond" through the linking verb "is." Understanding how to correctly use and position predicate adjectives is fundamental for constructing clear and expressive sentences in Dutch.
Mastering predicate adjectives can significantly enhance your fluency and precision in Dutch communication. These adjectives not only help in painting a vivid picture of the subject but also add depth to your expressions, making your language more nuanced and engaging. Whether you're a beginner or an advanced learner, practicing with a variety of sentences and contexts will solidify your grasp of this grammatical structure. Dive into our exercises designed to help you recognize, use, and perfect predicate adjectives, ensuring you build a strong foundation in Dutch grammar.
Exercise 1
<p>1. De appel is *rood* (kleur).</p>
<p>2. Het water is *koud* (temperatuur).</p>
<p>3. Mijn oma is *oud* (leeftijd).</p>
<p>4. De bloemen zijn *mooi* (uiterlijk).</p>
<p>5. Het huis is *groot* (grootte).</p>
<p>6. De soep is *heet* (temperatuur).</p>
<p>7. De lucht is *blauw* (kleur).</p>
<p>8. De kat is *vriendelijk* (karaktertrek).</p>
<p>9. Het boek is *interessant* (kwaliteit).</p>
<p>10. Het gras is *groen* (kleur).</p>
Exercise 2
<p>1. De soep is *warm* (temperature).</p>
<p>2. Zij is *moe* na een lange dag werken (state of being tired).</p>
<p>3. Het huis is *groot* en modern (size).</p>
<p>4. De bloemen zijn *rood* en geel (color).</p>
<p>5. De hond is *vriendelijk* en speels (personality trait).</p>
<p>6. De lucht is *blauw* en helder (color).</p>
<p>7. Het gras is *groen* en fris (color).</p>
<p>8. De kinderen zijn *blij* met hun cadeau (emotion).</p>
<p>9. Het water is *koud* in de winter (temperature).</p>
<p>10. Mijn opa is *oud* maar nog sterk (age).</p>
Exercise 3
<p>1. De soep is *heet* (temperature).</p>
<p>2. De bloemen zijn *mooi* (aesthetic quality).</p>
<p>3. Het gras is *groen* (color).</p>
<p>4. Mijn oma is *oud* (age).</p>
<p>5. De lucht is *blauw* (color).</p>
<p>6. Zijn handen waren *vuil* (cleanliness).</p>
<p>7. De taart is *lekker* (taste).</p>
<p>8. De hond is *vriendelijk* (behavior).</p>
<p>9. De kamer is *donker* (light level).</p>
<p>10. De auto is *snel* (speed).</p>