Pick a language and start learning!
Lidwoorden combineren met voorzetsels Opdrachten in de Portugese taal
Lidwoorden combineren met voorzetsels kan een uitdaging zijn voor zowel beginners als gevorderden in de Nederlandse taal. Het correct gebruik van lidwoorden (de, het, een) in combinatie met voorzetsels (zoals in, op, onder, naast) is essentieel voor het vormen van grammaticaal correcte en natuurlijke zinnen. Deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de regels en uitzonderingen beter te begrijpen en toe te passen, zodat je zelfverzekerder kunt communiceren in het Nederlands.
In deze sectie vind je verschillende oefeningen die je stap voor stap begeleiden door de verschillende combinaties van lidwoorden en voorzetsels. We beginnen met eenvoudige zinnen en bouwen geleidelijk op naar complexere structuren. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je vaardigheden verbeteren en dat je het gebruik van lidwoorden en voorzetsels steeds meer intuïtief zult aanvoelen. Zo wordt het makkelijker om vloeiend en correct Nederlands te spreken en te schrijven.
Exercise 1
<p>1. Ele vai *ao* mercado (lidwoord combineren met voorzetsel: a + o).</p>
<p>2. Nós estamos indo *à* praia (lidwoord combineren met voorzetsel: a + a).</p>
<p>3. Eles falaram *do* projeto ontem (lidwoord combineren met voorzetsel: de + o).</p>
<p>4. Ela gosta *da* música brasileira (lidwoord combineren met voorzetsel: de + a).</p>
<p>5. Vou *ao* médico amanhã (lidwoord combineren met voorzetsel: a + o).</p>
<p>6. Eles voltaram *do* parque à noite (lidwoord combineren met voorzetsel: de + o).</p>
<p>7. O livro está *na* mesa (lidwoord combineren met voorzetsel: em + a).</p>
<p>8. A chave está *no* carro (lidwoord combineren met voorzetsel: em + o).</p>
<p>9. Eles moram *no* Brasil (lidwoord combineren met voorzetsel: em + o).</p>
<p>10. A festa será *na* casa dela (lidwoord combineren met voorzetsel: em + a).</p>
Exercise 2
<p>1. Eu gosto *do* filme que vimos ontem (lidwoord voor een mannelijk woord).</p>
<p>2. Ela mora *na* casa azul (lidwoord voor een vrouwelijk woord).</p>
<p>3. Eles estão indo *ao* supermercado (lidwoord voor een mannelijk woord).</p>
<p>4. Estamos falando *das* novas regras (lidwoord voor een vrouwelijk meervoudig woord).</p>
<p>5. O livro está *no* armário (lidwoord voor een mannelijk woord).</p>
<p>6. As crianças brincam *na* rua (lidwoord voor een vrouwelijk woord).</p>
<p>7. Vamos *aos* parques nos fins de semana (lidwoord voor een mannelijk meervoudig woord).</p>
<p>8. A chave está *na* gaveta (lidwoord voor een vrouwelijk woord).</p>
<p>9. Ele trabalha *nos* escritórios do centro (lidwoord voor een mannelijk meervoudig woord).</p>
<p>10. As plantas estão *nas* janelas (lidwoord voor een vrouwelijk meervoudig woord).</p>
Exercise 3
<p>1. Eu vou *à* escola de manhã (gebruik voorzetsel "a" gecombineerd met lidwoord "a").</p>
<p>2. Ele mora *no* Brasil há cinco anos (gebruik voorzetsel "em" gecombineerd met lidwoord "o").</p>
<p>3. Eles estavam *na* praia ontem (gebruik voorzetsel "em" gecombineerd met lidwoord "a").</p>
<p>4. Nós vamos viajar *ao* Rio de Janeiro no verão (gebruik voorzetsel "a" gecombineerd met lidwoord "o").</p>
<p>5. Ela vai *à* festa de aniversário do amigo (gebruik voorzetsel "a" gecombineerd met lidwoord "a").</p>
<p>6. Os livros estão *na* estante da sala (gebruik voorzetsel "em" gecombineerd met lidwoord "a").</p>
<p>7. Ele trabalha *no* escritório do centro da cidade (gebruik voorzetsel "em" gecombineerd met lidwoord "o").</p>
<p>8. Eles vão *ao* cinema no sábado à noite (gebruik voorzetsel "a" gecombineerd met lidwoord "o").</p>
<p>9. Nós estudamos *na* biblioteca da universidade (gebruik voorzetsel "em" gecombineerd met lidwoord "a").</p>
<p>10. Os turistas chegaram *no* hotel pela manhã (gebruik voorzetsel "em" gecombineerd met lidwoord "o").</p>