Pick a language and start learning!
Persoonlijke voornaamwoorden in de Accusatief Opdrachten in de Duitse taal
Persoonlijke voornaamwoorden in de accusatief zijn een essentieel onderdeel van de Duitse grammatica en vormen de basis voor het correct formuleren van zinnen. De accusatief, ook wel de vierde naamval genoemd, wordt gebruikt om het lijdend voorwerp van een zin aan te duiden. Het is belangrijk om te weten welke persoonlijke voornaamwoorden in deze naamval worden gebruikt, omdat ze anders zijn dan in de nominatief of de datief. Door deze voornaamwoorden te leren en te oefenen, kun je je Duitse zinnen aanzienlijk verbeteren en preciezer communiceren.
In het Duits zijn persoonlijke voornaamwoorden in de accusatief: mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch en sie/Sie. Elk van deze voornaamwoorden vervult een specifieke rol en komt overeen met een bepaald onderwerp in de nominatief. Bijvoorbeeld, "ich" (ik) verandert in "mich" (mij) wanneer het een lijdend voorwerp wordt. Het correct toepassen van deze voornaamwoorden vereist enige oefening en kennis van de grammaticale regels. Met de volgende oefeningen kun je je begrip van deze voornaamwoorden versterken en je vaardigheid in het gebruik van de accusatief verbeteren.
Exercise 1
<p>1. Hij ziet *mij* in de spiegel (persoonlijke voornaamwoord, ik-vorm).</p>
<p>2. Wij helpen *jou* met je huiswerk (persoonlijke voornaamwoord, jij-vorm).</p>
<p>3. Zij belt *hem* elke dag (persoonlijke voornaamwoord, hij-vorm).</p>
<p>4. Ik heb *haar* gisteren ontmoet (persoonlijke voornaamwoord, zij-vorm).</p>
<p>5. De leraar kent *ons* allemaal bij naam (persoonlijke voornaamwoord, wij-vorm).</p>
<p>6. Hij nodigt *jullie* uit voor het feest (persoonlijke voornaamwoord, jullie-vorm).</p>
<p>7. Zij zien *hen* op het station (persoonlijke voornaamwoord, zij-vorm meervoud).</p>
<p>8. Ik geef *het* aan de kat (persoonlijke voornaamwoord, het-vorm).</p>
<p>9. De dokter zal *mij* onderzoeken (persoonlijke voornaamwoord, ik-vorm).</p>
<p>10. Zij horen *jou* niet (persoonlijke voornaamwoord, jij-vorm).</p>
Exercise 2
<p>1. Ik zie *hem* elke dag in het park. (persoonlijk voornaamwoord voor 'hij').</p>
<p>2. Hij nodigt *ons* uit voor zijn feest. (persoonlijk voornaamwoord voor 'wij').</p>
<p>3. De leraar vraagt *mij* om het boek te lezen. (persoonlijk voornaamwoord voor 'ik').</p>
<p>4. Zij belt *haar* elke avond. (persoonlijk voornaamwoord voor 'zij' enkelvoud).</p>
<p>5. Kun je *mij* helpen met het huiswerk? (persoonlijk voornaamwoord voor 'ik').</p>
<p>6. Hij ziet *jou* vaak in de stad. (persoonlijk voornaamwoord voor 'jij').</p>
<p>7. We kennen *hen* al jaren. (persoonlijk voornaamwoord voor 'zij' meervoud).</p>
<p>8. Hij wil *het* kopen voor zijn verjaardag. (persoonlijk voornaamwoord voor 'het').</p>
<p>9. Zij vraagt *jou* om te komen. (persoonlijk voornaamwoord voor 'jij').</p>
<p>10. Ik bezoek *haar* elke zondag. (persoonlijk voornaamwoord voor 'zij' enkelvoud).</p>
Exercise 3
<p>1. Ich sehe *ihn* jeden Tag. (Jan) </p>
<p>2. Kannst du *mich* hören? (ik) </p>
<p>3. Sie liebt *uns* sehr. (wij) </p>
<p>4. Der Hund hat *sie* gebissen. (de kinderen) </p>
<p>5. Wir besuchen *dich* morgen. (jij) </p>
<p>6. Kannst du *es* reparieren? (de computer) </p>
<p>7. Ich habe *ihn* gestern getroffen. (mijn broer) </p>
<p>8. Er hat *sie* eingeladen. (zijn vrienden) </p>
<p>9. Sie hat *mich* angerufen. (ik) </p>
<p>10. Kannst du *uns* helfen? (wij) </p>