Pick a language and start learning!

Voltooide Verleden Tijd van Reguliere Werkwoorden Opdrachten in de Spaanse taal

De Voltooide Verleden Tijd (perfecto compuesto) is een cruciale tijdsvorm in de Spaanse grammatica die wordt gebruikt om handelingen te beschrijven die in het verleden zijn voltooid, maar waarvan de effecten nog steeds merkbaar zijn in het heden. Deze tijdsvorm wordt gevormd door de tegenwoordige tijd van het hulpwerkwoord "haber" te combineren met het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Voor reguliere werkwoorden eindigend op -ar, -er en -ir, wordt het voltooid deelwoord respectievelijk gevormd door de infinitiefstam te combineren met de uitgangen -ado of -ido. Bijvoorbeeld, "hablar" wordt "hablado" en "comer" wordt "comido". In deze grammaticaoefeningen richten we ons op het correct toepassen van de Voltooide Verleden Tijd voor reguliere werkwoorden. Door middel van diverse interactieve oefeningen en voorbeeldzinnen krijg je de kans om je kennis te verdiepen en je vaardigheden te verbeteren. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Spaans, of een gevorderde student die zijn grammaticale precisie wil aanscherpen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de regels en uitzonderingen van de Voltooide Verleden Tijd volledig te begrijpen en toe te passen.

Exercise 1

1. Hij heeft gisteren *gespeeld* in het park (werkwoord dat vaak wordt gebruikt bij sporten). 2. We hebben een heerlijke maaltijd *gekookt* voor het diner (werkwoord dat betekent voedsel bereiden). 3. Ze heeft de hele nacht *gestudeerd* voor het examen (werkwoord dat betekent leren). 4. Ik heb mijn kamer *opgeruimd* omdat het een puinhoop was (werkwoord dat betekent schoonmaken of organiseren). 5. Jullie hebben een prachtige schilderij *gemaakt* in de kunstles (werkwoord dat betekent creëren). 6. We hebben de nieuwe film in de bioscoop *gezien* (werkwoord dat betekent kijken). 7. Hij heeft zijn vriend *gebeld* om een afspraak te maken (werkwoord dat betekent telefoneren). 8. Ik heb vorige week een mooi boek *gelezen* (werkwoord dat betekent door woorden te gaan). 9. Ze hebben de hele dag in de tuin *gewerkt* (werkwoord dat betekent arbeid verrichten). 10. We hebben een lange wandeling *gemaakt* in het bos (werkwoord dat betekent bewegen).

Exercise 2

1. Gisteren *hebben* wij een cake gebakken (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 2. Hij *heeft* de hele dag gestudeerd (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 3. Zij *heeft* de e-mail naar haar baas gestuurd (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 4. Wij *hebben* samen de tuin opgeruimd (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 5. Jullie *hebben* gisteren een film gekeken (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 6. Ik *heb* het boek in één dag uitgelezen (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 7. Zij *hebben* de hele middag buiten gespeeld (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 8. Jij *hebt* de tafel gedekt voor het avondeten (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 9. Hij *heeft* zijn huiswerk op tijd ingeleverd (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd). 10. Wij *hebben* een nieuwe auto gekocht (hulpwerkwoord voor voltooid verleden tijd).

Exercise 3

1. Gisteren *heb* ik een boek gelezen (hulpwerkwoord voor verleden tijd). 2. Zij *wandelde* elke ochtend in het park (verleden tijd van wandelen). 3. Wij *hebben* een taart gebakken voor het feestje (hulpwerkwoord voor verleden tijd). 4. Hij *studeerde* hard voor zijn examens (verleden tijd van studeren). 5. Jullie *hebben* de auto gewassen (hulpwerkwoord voor verleden tijd). 6. Vorige week *kocht* zij een nieuwe jas (verleden tijd van kopen). 7. Ik *heb* de hele nacht gedanst (hulpwerkwoord voor verleden tijd). 8. Zij *speelden* vaak samen als kinderen (verleden tijd van spelen). 9. Hij *reisde* naar Spanje in de zomer (verleden tijd van reizen). 10. Wij *hebben* een huis gebouwd (hulpwerkwoord voor verleden tijd).