Veelvoorkomende voorzetseluitdrukkingen Opdrachten in de Italiaanse taal

Veelvoorkomende voorzetseluitdrukkingen vormen een essentieel onderdeel van de Italiaanse taal en zijn van groot belang voor het correct begrijpen en gebruiken van zinnen. Of je nu een beginner bent of al enige tijd Italiaans leert, het beheersen van deze uitdrukkingen kan je taalvaardigheid aanzienlijk verbeteren. Deze uitdrukkingen komen vaak voor in zowel gesproken als geschreven Italiaans en kunnen de betekenis van een zin compleet veranderen. Door vertrouwd te raken met deze veelgebruikte voorzetseluitdrukkingen, zul je merken dat je je gemakkelijker en zelfverzekerder kunt uitdrukken in het Italiaans. In de onderstaande oefeningen krijg je de kans om je kennis van veelvoorkomende Italiaanse voorzetseluitdrukkingen te testen en te versterken. Elke oefening is zorgvuldig samengesteld om je te helpen de betekenis en het juiste gebruik van deze uitdrukkingen te begrijpen. Of je nu oefent voor een toets, een reis naar Italië plant, of gewoon je taalvaardigheden wilt verbeteren, deze oefeningen bieden een waardevolle aanvulling op je leerproces. Veel succes en plezier met het leren van deze belangrijke aspecten van de Italiaanse taal!

Exercise 1 

<p>1. Ho comprato questo regalo *per* te (voor jou).</p> <p>2. Sono andato *a* Roma la scorsa estate (naar een stad).</p> <p>3. Il libro è *sul* tavolo (op het oppervlak).</p> <p>4. Abbiamo parlato *di* politica tutta la sera (over een onderwerp).</p> <p>5. La festa inizia *alle* otto di sera (om een bepaald tijdstip).</p> <p>6. Vado *con* i miei amici al cinema (samen met).</p> <p>7. Il treno parte *da* Milano alle sei (vertrekpunt).</p> <p>8. Vivo *in* Italia da cinque anni (in een land).</p> <p>9. Ho un appuntamento *con* il medico domani (met een persoon).</p> <p>10. Il gatto dorme *sotto* il letto (onder een object).</p>
 

Exercise 2

<p>1. La riunione inizia *alle* 10 del mattino (tijdstip).</p> <p>2. Marco va sempre a scuola *con* il suo zaino blu (voorwerp waarmee).</p> <p>3. Il gatto è saltato *sul* tavolo per prendere il cibo (plaats waar).</p> <p>4. Andiamo *a* Roma per le vacanze estive (bestemming).</p> <p>5. Ho comprato un regalo *per* il compleanno di Maria (doel).</p> <p>6. La mamma ha messo i fiori *nel* vaso sul tavolo (plaats).</p> <p>7. Abbiamo parlato *di* politica per ore durante la cena (onderwerp).</p> <p>8. Il libro è *sotto* il letto nella stanza di Giulia (positie).</p> <p>9. Stiamo aspettando *davanti* alla stazione per te (positie ten opzichte van een gebouw).</p> <p>10. Ha finito il progetto *entro* la fine della settimana (tijdslimiet).</p>
 

Exercise 3

<p>1. Het boek ligt *op* de tafel (plaatsaanduiding).</p> <p>2. Hij woont *bij* zijn ouders (relatie aanduiding).</p> <p>3. Ze gaat *naar* school elke ochtend (richting aanduiding).</p> <p>4. Hij is *in* de tuin aan het werken (plaatsaanduiding).</p> <p>5. We ontmoeten elkaar *voor* het station (plaatsaanduiding).</p> <p>6. Hij heeft *met* zijn broer gesproken (middel aanduiding).</p> <p>7. Ze wachten *op* de bus (tijd aanduiding).</p> <p>8. Hij kwam *uit* het huis rennen (richting aanduiding).</p> <p>9. Ze staat *achter* de deur (plaatsaanduiding).</p> <p>10. Hij is *voor* zijn examen geslaagd (reden aanduiding).</p>
 

Language Learning Made Fast and Easy with AI

Talkpal is AI-powered language teacher. master 57+ languages efficiently 5x faster with revolutionary technology.