Pick a language and start learning!

Correlative voegwoorden Opdrachten in de Duitse taal

Correlative voegwoorden spelen een essentiële rol in de Duitse taal en helpen om zinnen samenhangend en vloeiend te maken. Deze voegwoorden werken in paren en verbinden woorden, woordgroepen of zinnen die een bepaalde relatie met elkaar hebben. Voorbeelden van correlative voegwoorden in het Duits zijn "sowohl ... als auch" (zowel ... als), "weder ... noch" (noch ... noch) en "entweder ... oder" (ofwel ... of). Het correct gebruik van deze voegwoorden is cruciaal voor het verbeteren van je schrijfvaardigheid en voor het beter begrijpen van complexe zinsstructuren. In de oefeningen op deze pagina krijg je de kans om je kennis van correlative voegwoorden in het Duits te testen en te versterken. Je zult verschillende soorten zinnen tegenkomen waarin je de juiste voegwoorden moet invullen, zinnen moet herschrijven of fouten moet corrigeren. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je zelfverzekerder wordt in het gebruik van deze belangrijke grammaticale elementen. Begin vandaag nog met de oefeningen en ontdek hoe je jouw Duitse taalvaardigheden naar een hoger niveau kunt tillen!

Exercise 1

1. *Entweder* gehe ich ins Kino, *oder* bleibe ich zu Hause (keuze tussen twee opties). 2. *Sowohl* das Wetter, *als auch* die Landschaft sind wunderschön (beide elementen zijn positief). 3. *Weder* Peter, *noch* Anna konnte die Aufgabe lösen (geen van beiden). 4. *Sowohl* meine Schwester, *als auch* mein Bruder lieben Schokolade (beide mensen). 5. *Entweder* fahren wir nach Berlin, *oder* wir fliegen nach München (keuze tussen twee steden). 6. *Weder* das Buch, *noch* der Film war interessant (geen van beiden opties). 7. *Sowohl* die Lehrer, *als auch* die Schüler waren zufrieden (beide groepen). 8. *Entweder* du machst deine Hausaufgaben, *oder* du darfst nicht ausgehen (keuze met consequenties). 9. *Weder* die Katze, *noch* der Hund hat das Essen angerührt (geen van de dieren). 10. *Sowohl* das Essen, *als auch* der Service im Restaurant waren ausgezeichnet (beide aspecten).

Exercise 2

1. Hij kon niet alleen *zingen*, *maar* ook dansen (kan twee dingen). 2. Zij houdt zowel van *zoet* als van *hartig* eten (voorkeuren in eten). 3. We kunnen of naar de bioscoop *gaan* of *thuis* blijven (keuzes voor een avondje uit). 4. Het is niet alleen *belangrijk* om te studeren, *maar* ook om te ontspannen (studie en ontspanning). 5. Ik heb zowel *boeken* als *tijdschriften* gekocht (verschillende soorten leesmateriaal). 6. Je moet of hard *werken* of geduldig *zijn* om succes te behalen (manieren om succes te behalen). 7. Hij is niet alleen een goede *leraar*, *maar* ook een geweldige vriend (beschrijving van iemand). 8. Zij spreekt zowel *Duits* als *Engels* vloeiend (talenkennis). 9. Je kunt of met de auto *rijden* of de trein *nemen* (transportopties). 10. Het is niet alleen *snel*, *maar* ook efficiënt (voordelen van iets).

Exercise 3

1. Er ist *nicht nur* intelligent, *sondern auch* sehr fleißig (twee woorden die een tegenstelling aangeven). 2. *Je* meer ik studeer, *desto* beter begrijp ik het onderwerp (woorden die een gradatie aangeven). 3. Sie mag *sowohl* Schokolade, *als auch* Eiscreme (twee dingen aangeven die beide positief zijn). 4. *Einerseits* möchte ich reisen, *andererseits* habe ich Angst voor vliegen (woorden die een tegenstrijdigheid aangeven). 5. *Sowohl* Anna *als auch* Maria kommen zur Party (twee personen aangeven die deelnemen). 6. *Entweder* du kommst mit, *oder* du bleibst zu Hause (een keuze tussen twee opties aangeven). 7. *Weder* mein Bruder *noch* ich haben das Buch gelesen (woorden die een negatieve situatie aangeven). 8. *Je* länger wir warten, *desto* schwieriger wird es (woorden die een toename aangeven). 9. *Nicht nur* ist der Film spannend, *sondern auch* sehr lustig (twee kenmerken van de film aangeven). 10. *Sowohl* Deutsch *als auch* Englisch werden in der Schule unterrichtet (twee talen die onderwezen worden).