Pick a language and start learning!
Deelwoorden Opdrachten in de Franse taal
Deelwoorden zijn een essentieel onderdeel van de Franse grammatica en kunnen een zin zowel dynamischer als complexer maken. In het Frans onderscheiden we twee hoofdtypen deelwoorden: het tegenwoordig deelwoord (participe présent) en het voltooid deelwoord (participe passé). Het tegenwoordig deelwoord fungeert vaak als een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord en geeft aan dat een actie gelijktijdig plaatsvindt met de hoofdwerkwoord. Het voltooid deelwoord wordt meestal gebruikt in samengestelde tijden en passieve constructies en geeft een afgeronde actie aan. Het correct toepassen van deze deelwoorden kan echter uitdagend zijn vanwege de vele uitzonderingen en onregelmatigheden.
Onze grammatica-oefeningen zijn speciaal ontworpen om je te helpen de nuances en toepassingen van Franse deelwoorden onder de knie te krijgen. Door middel van gevarieerde en interactieve oefeningen, zoals invuloefeningen, zinsconstructies en vertalingen, krijg je de kans om je kennis te verdiepen en je vaardigheden te verbeteren. Of je nu een beginner bent die de basisprincipes wil leren of een gevorderde student die zijn grammaticale precisie wil aanscherpen, onze oefeningen bieden een effectieve manier om je begrip en gebruik van deelwoorden te versterken. Veel succes en plezier met het oefenen!
Exercise 1
<p>1. De *lopende* man groet zijn buurman (werkwoord voor bewegen).</p>
<p>2. De *gespeelde* wedstrijd was erg spannend (werkwoord voor sportactiviteit).</p>
<p>3. Het *geschreven* boek ligt op tafel (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>4. De *geopende* deur zorgde voor een koude luchtstroom (werkwoord voor openen).</p>
<p>5. De *gesloten* winkel zal morgen weer open zijn (werkwoord voor sluiten).</p>
<p>6. Het *gebroken* glas lag overal op de grond (werkwoord voor breken).</p>
<p>7. De *gezongen* liederen klonken prachtig in de kerk (werkwoord voor zingen).</p>
<p>8. Het *georganiseerde* feest was een groot succes (werkwoord voor organiseren).</p>
<p>9. De *gekochte* cadeaus werden mooi ingepakt (werkwoord voor kopen).</p>
<p>10. De *gebakken* taart ruikt heerlijk (werkwoord voor bakken).</p>
Exercise 2
<p>1. Zij heeft haar kamer *opgeruimd* (voltooid deelwoord van opruimen).</p>
<p>2. De brief is *geschreven* door de directeur (voltooid deelwoord van schrijven).</p>
<p>3. Hij is gisteren *gekomen* (voltooid deelwoord van komen).</p>
<p>4. Het boek is *gelezen* door de hele klas (voltooid deelwoord van lezen).</p>
<p>5. De taart is door mijn moeder *gebakken* (voltooid deelwoord van bakken).</p>
<p>6. De wedstrijd is *gewonnen* door het blauwe team (voltooid deelwoord van winnen).</p>
<p>7. De hond is *gevonden* in het park (voltooid deelwoord van vinden).</p>
<p>8. Zij heeft de film al *gezien* (voltooid deelwoord van zien).</p>
<p>9. De vergadering is *begonnen* om negen uur (voltooid deelwoord van beginnen).</p>
<p>10. Het huis is *verkocht* (voltooid deelwoord van verkopen).</p>
Exercise 3
<p>1. Elle a *mangé* une pomme hier. (verleden tijd van eten)</p>
<p>2. Nous avons *lu* un livre très intéressant. (verleden tijd van lezen)</p>
<p>3. Il a *fait* ses devoirs avant de sortir. (verleden tijd van doen/maken)</p>
<p>4. Vous avez *vu* ce film au cinéma? (verleden tijd van zien)</p>
<p>5. J'ai *pris* un café ce matin. (verleden tijd van nemen)</p>
<p>6. Ils ont *écrit* une lettre à leur ami. (verleden tijd van schrijven)</p>
<p>7. Elle a *dit* la vérité à ses parents. (verleden tijd van zeggen)</p>
<p>8. Nous avons *ouvert* la porte pour entrer. (verleden tijd van openen)</p>
<p>9. Il a *conduit* toute la nuit pour arriver à temps. (verleden tijd van rijden)</p>
<p>10. J'ai *appris* beaucoup de choses intéressantes. (verleden tijd van leren)</p>