Pick a language and start learning!
Interrogatieve voornaamwoorden Opdrachten in de Duitse taal
Interrogatieve voornaamwoorden, ook wel vraagwoorden genoemd, zijn een essentieel onderdeel van de Duitse taal. Ze worden gebruikt om informatie te verkrijgen en zijn cruciaal voor het vormen van vragen. Of je nu wilt weten wie, wat, waar, wanneer, waarom of hoe, het correct gebruik van deze vraagwoorden helpt je om duidelijk en effectief te communiceren. In het Duits zijn er enkele nuances en regels die anders zijn dan in het Nederlands, en het beheersen van deze verschillen kan je taalvaardigheid aanzienlijk verbeteren.
In deze oefeningen richten we ons op de belangrijkste Duitse vraagwoorden zoals "wer" (wie), "was" (wat), "wo" (waar), "wann" (wanneer), "warum" (waarom) en "wie" (hoe). Door middel van diverse interactieve opdrachten en voorbeeldzinnen krijg je de kans om deze woorden in de praktijk te brengen. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen bij het correct formuleren van vragen en het vergroten van je vertrouwen in het gebruik van de Duitse taal.
Exercise 1
<p>1. *Wie* heißt du? (vraag naar naam)</p>
<p>2. *Was* machst du heute Abend? (vraag naar activiteit)</p>
<p>3. *Wann* beginnt der Film? (vraag naar tijdstip)</p>
<p>4. *Wo* wohnst du? (vraag naar locatie)</p>
<p>5. *Warum* lernst du Deutsch? (vraag naar reden)</p>
<p>6. *Welche* Farbe magst du am liebsten? (vraag naar voorkeur)</p>
<p>7. *Wen* hast du gestern getroffen? (vraag naar persoon)</p>
<p>8. *Wessen* Buch ist das? (vraag naar bezit)</p>
<p>9. *Welches* Auto gehört dir? (vraag naar specifiek object)</p>
<p>10. *Wie viel* kostet das? (vraag naar prijs)</p>
Exercise 2
<p>1. *Wie* geht es dir? (Vraag naar iemands welzijn).</p>
<p>2. *Wo* wohnst du? (Vraag naar de woonplaats).</p>
<p>3. *Was* machst du heute? (Vraag naar de activiteit).</p>
<p>4. *Wann* hast du Geburtstag? (Vraag naar de datum).</p>
<p>5. *Warum* bist du traurig? (Vraag naar de reden).</p>
<p>6. *Welche* Farbe hat dein Auto? (Vraag naar de kleur).</p>
<p>7. *Wessen* Buch ist das? (Vraag naar de eigenaar).</p>
<p>8. *Wie viel* kostet das? (Vraag naar de prijs).</p>
<p>9. *Mit wem* gehst du ins Kino? (Vraag naar de persoon).</p>
<p>10. *Wohin* fährst du in den Urlaub? (Vraag naar de bestemming).</p>
Exercise 3
<p>1. *Wie* heißt du? (vraag naar de naam)</p>
<p>2. *Was* machst du heute Abend? (vraag naar de activiteit)</p>
<p>3. *Wo* wohnst du? (vraag naar de locatie)</p>
<p>4. *Wann* beginnt der Film? (vraag naar de tijd)</p>
<p>5. *Warum* bist du traurig? (vraag naar de reden)</p>
<p>6. *Wen* rufst du an? (vraag naar de persoon die gebeld wordt)</p>
<p>7. *Welches* Buch liest du? (vraag naar een specifiek boek)</p>
<p>8. *Wie viele* Geschwister hast du? (vraag naar het aantal)</p>
<p>9. *Was für* Musik hörst du gern? (vraag naar het type muziek)</p>
<p>10. *Wessen* Auto ist das? (vraag naar de eigenaar)</p>