Pick a language and start learning!
Onvoltooid verleden tijd vervoeging Opdrachten in de Portugese taal
De onvoltooid verleden tijd (pretérito imperfeito) in het Portugees is een tijdsvorm die wordt gebruikt om handelingen uit het verleden te beschrijven die herhaaldelijk plaatsvonden, een gewoonte of achtergrondinformatie geven, of een niet-afgeronde actie uitdrukken. Deze tijdsvorm is cruciaal voor het begrijpen en spreken van de Portugese taal, omdat het helpt om verhalen en gebeurtenissen uit het verleden op een genuanceerde manier te vertellen. Bij het vervoegen van werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd, is het belangrijk om de juiste uitgangen te gebruiken voor regelmatige werkwoorden en de specifieke vormen te kennen voor onregelmatige werkwoorden.
Onze grammatica-oefeningen richten zich op het versterken van uw begrip en gebruik van de onvoltooid verleden tijd in het Portugees. Door middel van verschillende oefeningen en voorbeelden krijgt u de kans om de vervoegingen van zowel regelmatige als onregelmatige werkwoorden te oefenen. Deze oefeningen zijn ontworpen om uw zelfvertrouwen te vergroten en uw taalvaardigheid te verbeteren, zodat u in staat bent om vloeiend en accuraat over het verleden te spreken. Of u nu een beginner bent of uw kennis wilt opfrissen, deze oefeningen zullen u helpen de onvoltooid verleden tijd in het Portugees onder de knie te krijgen.
Exercise 1
<p>1. Ik *liep* naar de winkel (werkwoord voor beweging).</p>
<p>2. Hij *at* een appel tijdens de pauze (werkwoord voor eten).</p>
<p>3. Wij *schreven* een brief aan onze grootouders (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>4. Zij *namen* de bus naar hun werk (werkwoord voor nemen).</p>
<p>5. Jullie *dansten* de hele nacht op het feest (werkwoord voor dansen).</p>
<p>6. Ik *las* een boek in de bibliotheek (werkwoord voor lezen).</p>
<p>7. Hij *dronk* koffie in het café (werkwoord voor drinken).</p>
<p>8. Wij *zwommen* in het zwembad (werkwoord voor zwemmen).</p>
<p>9. Zij *keken* naar een film in de bioscoop (werkwoord voor kijken).</p>
<p>10. Jullie *reisten* naar een ander land tijdens de vakantie (werkwoord voor reizen).</p>
Exercise 2
<p>1. De kinderen *speelden* in de tuin (actie van kinderen).</p>
<p>2. Elke ochtend *dronk* ik koffie voor het werk (dagelijkse gewoonte).</p>
<p>3. Mijn vader *kocht* een nieuwe auto vorig jaar (aankoop in het verleden).</p>
<p>4. We *wandelden* langs het strand tijdens onze vakantie (activiteit tijdens vakantie).</p>
<p>5. Hij *las* een boek toen de telefoon ging (activiteit in het verleden).</p>
<p>6. Ze *schreef* een brief naar haar oma (communicatie in het verleden).</p>
<p>7. Vorige zomer *zwom* ik elke dag in het zwembad (zomeractiviteit).</p>
<p>8. De leraar *gaf* ons veel huiswerk (actie van de leraar).</p>
<p>9. We *aten* pizza voor het avondeten (maaltijd).</p>
<p>10. Hij *bracht* bloemen voor zijn vriendin (geschenk).</p>
Exercise 3
<p>1. Maria *ging* naar de winkel om brood te kopen (werkwoord voor beweging).</p>
<p>2. Pedro *las* een interessant boek tijdens zijn vakantie (werkwoord voor lezen).</p>
<p>3. Wij *wandelden* elke dag in het park (werkwoord voor lopen).</p>
<p>4. Jullie *schreven* een brief aan oma (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>5. Ana en João *aten* pizza voor het avondeten (werkwoord voor eten).</p>
<p>6. De kinderen *speelden* voetbal in de tuin (werkwoord voor spelen).</p>
<p>7. Ik *werkte* hard aan mijn project (werkwoord voor werken).</p>
<p>8. Jij *dronk* een glas water na het sporten (werkwoord voor drinken).</p>
<p>9. Wij *sliepen* tot laat in de ochtend (werkwoord voor slapen).</p>
<p>10. Hij *kocht* een nieuwe auto vorige week (werkwoord voor kopen).</p>