Pick a language and start learning!
Positie van bijwoorden in een zin Opdrachten in de Portugese taal
Bijwoorden spelen een cruciale rol in de Nederlandse taal, net zoals in het Portugees. Ze geven extra informatie over het werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord in de zin. Het correct plaatsen van bijwoorden kan echter een uitdaging zijn voor taalstudenten. In deze oefeningen gaan we dieper in op de positie van bijwoorden in verschillende soorten zinnen, zodat je je zinnen nauwkeuriger en natuurlijker kunt maken.
Of je nu een beginner bent of al wat verder gevorderd, deze oefeningen helpen je om de regels voor de plaatsing van bijwoorden beter te begrijpen en toe te passen. Door de vergelijkingen met het Portugees, kun je gemakkelijker de verschillen en overeenkomsten tussen de twee talen herkennen. Dit maakt het leren niet alleen effectiever, maar ook leuker en boeiender. Laten we beginnen met het verkennen van de nuances van bijwoorden in de Nederlandse zinsstructuur!
Exercise 1
<p>1. Eu *sempre* como frutas no café da manhã (frequentie).</p>
<p>2. Ela canta *muito* bem (intensiteit).</p>
<p>3. Nós *nunca* chegamos atrasados ao trabalho (frequentie).</p>
<p>4. Ele vai *rapidamente* terminar o projeto (snelheid).</p>
<p>5. Eles *raramente* saem de casa durante a semana (frequentie).</p>
<p>6. Maria fala *claramente* durante as apresentações (manier).</p>
<p>7. Nós estudamos *diariamente* para os exames (frequentie).</p>
<p>8. Ele trabalha *duro* para alcançar seus objetivos (intensiteit).</p>
<p>9. As crianças *geralmente* brincam no parque à tarde (frequentie).</p>
<p>10. Ela viaja *frequentemente* a negócios (frequentie).</p>
Exercise 2
<p>1. Ela *nunca* esquece de ligar para a mãe (bijwoord van frequentie).</p>
<p>2. Nós chegamos *tarde* para a reunião (bijwoord van tijd).</p>
<p>3. Ele fala *sempre* a verdade (bijwoord van frequentie).</p>
<p>4. O cachorro está *lá fora* no jardim (bijwoord van plaats).</p>
<p>5. Eles trabalham *arduamente* todos os dias (bijwoord van manier).</p>
<p>6. Maria canta *muito bem* no coro (bijwoord van manier).</p>
<p>7. João estudou *ontem* para a prova (bijwoord van tijd).</p>
<p>8. Nós moramos *perto* do parque (bijwoord van plaats).</p>
<p>9. Ela *quase* caiu na escada (bijwoord van frequentie).</p>
<p>10. O gato está *aqui* no sofá (bijwoord van plaats).</p>
Exercise 3
<p>1. Ela *sempre* visita seus avós aos domingos (frequentie).</p>
<p>2. Nós *nunca* comemos carne vermelha (frequentie).</p>
<p>3. O filme *geralmente* começa às oito da noite (frequentie).</p>
<p>4. Ele *raramente* sai de casa durante a semana (frequentie).</p>
<p>5. Nós *frequentemente* viajamos para o exterior (frequentie).</p>
<p>6. Eu *às vezes* leio um livro antes de dormir (frequentie).</p>
<p>7. Eles *sempre* chegam cedo ao trabalho (frequentie).</p>
<p>8. Ela *quase sempre* estuda pela manhã (frequentie).</p>
<p>9. Nós *ocasionalmente* vamos ao cinema (frequentie).</p>
<p>10. Ele *nunca* esquece de trancar a porta (frequentie).</p>