Pick a language and start learning!
Preposities in vaste uitdrukkingen Opdrachten in de Franse taal
Preposities in vaste uitdrukkingen vormen een essentieel onderdeel van het Frans en kunnen vaak lastig zijn voor niet-moedertaalsprekers. Het correct gebruik van deze vaste uitdrukkingen is cruciaal voor het goed begrijpen en spreken van de taal. Door middel van gerichte oefeningen kun je je kennis van deze uitdrukkingen verbeteren en ervoor zorgen dat je het Frans op een vloeiende en nauwkeurige manier beheerst. In deze sectie vind je diverse oefeningen die je helpen om de nuances van preposities in vaste uitdrukkingen onder de knie te krijgen.
Onze oefeningen zijn ontworpen om je stap voor stap te begeleiden bij het herkennen en correct toepassen van deze uitdrukkingen. Je zult verschillende scenario's tegenkomen waarin je de juiste prepositie moet kiezen om de zin grammaticaal correct te maken. Of je nu een beginner bent of je vaardigheden verder wilt verfijnen, deze oefeningen bieden je een uitstekende gelegenheid om je kennis van het Frans te verdiepen. Dompel jezelf onder in de wereld van preposities en ontdek hoe ze je taalvaardigheid kunnen versterken.
Exercise 1
<p>1. Il est *au* courant de la situation (prepositie na "être").</p>
<p>2. Je suis *en* train de lire un livre (prepositie na "être").</p>
<p>3. Nous allons partir *pour* Paris demain (prepositie na "partir").</p>
<p>4. Elle est *à* l'aise avec les enfants (prepositie na "être").</p>
<p>5. Ils ont confiance *en* lui (prepositie na "avoir confiance").</p>
<p>6. Je suis content *de* te voir (prepositie na "être content").</p>
<p>7. Tu es responsable *de* ce projet (prepositie na "être responsable").</p>
<p>8. Il est amoureux *de* Marie (prepositie na "être amoureux").</p>
<p>9. Elle est fière *de* son travail (prepositie na "être fier").</p>
<p>10. Nous avons besoin *de* ton aide (prepositie na "avoir besoin").</p>
Exercise 2
<p>1. Elle va *à* la bibliothèque pour étudier (prepositie voor een locatie).</p>
<p>2. Il est tombé *de* l'échelle en réparant le toit (prepositie voor een bron of oorzaak).</p>
<p>3. Nous devons parler *de* ce problème urgent (prepositie voor een onderwerp).</p>
<p>4. Elle est fière *de* son succès (prepositie voor een gevoel).</p>
<p>5. Ils habitent *dans* un petit village à la campagne (prepositie voor een locatie).</p>
<p>6. Il a voyagé *en* avion pour la première fois (prepositie voor een vervoersmiddel).</p>
<p>7. Elle rêve *de* devenir médecin un jour (prepositie voor een doel of ambitie).</p>
<p>8. Nous allons *à* Paris pour les vacances (prepositie voor een bestemming).</p>
<p>9. Il est passionné *par* la musique classique (prepositie voor een interesse of passie).</p>
<p>10. Elle a besoin *de* repos après une longue journée (prepositie voor een behoefte of noodzaak).</p>
Exercise 3
<p>1. Il est parti *sans* prévenir (zonder te waarschuwen).</p>
<p>2. Elle s'intéresse *à* la musique classique (naar muziek).</p>
<p>3. Nous allons *chez* le médecin demain (naar een plaats).</p>
<p>4. Ils parlent toujours *de* leurs vacances (over iets).</p>
<p>5. Elle est en train *de* lire un livre (bezig met iets).</p>
<p>6. Il est bon *en* maths (goed in iets).</p>
<p>7. Nous avons besoin *de* ton aide (behoefte aan iets).</p>
<p>8. Elle pense souvent *à* lui (aan iemand denken).</p>
<p>9. Ils sont arrivés *à* l'heure (op tijd).</p>
<p>10. Je rêve *de* visiter Paris (dromen over iets).</p>