Pick a language and start learning!
Reguliere -ir werkwoorden Opdrachten in de Franse taal
Reguliere -ir werkwoorden zijn een essentieel onderdeel van de Franse taal en vormen een belangrijke basis voor het leren van meer complexe grammaticale structuren. Deze werkwoorden volgen een voorspelbaar patroon in hun vervoeging, wat ze ideaal maakt voor beginners die hun kennis van de Franse grammatica willen versterken. Door regelmatig te oefenen met deze werkwoorden, kun je je begrip van de taal verbeteren en zelfverzekerder worden in het spreken en schrijven.
In deze sectie vind je een verscheidenheid aan oefeningen die je helpen de vervoegingen van reguliere -ir werkwoorden onder de knie te krijgen. Of je nu net begint met het leren van Frans of je vaardigheden wilt opfrissen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te begeleiden door middel van duidelijke voorbeelden en praktische toepassingen. Neem de tijd om elke oefening grondig door te werken, en je zult merken dat je je beheersing van de Franse grammatica snel zult verbeteren.
Exercise 1
<p>1. Je *finis* mon devoir de mathématiques (werkwoord voor afronden).</p>
<p>2. Tu *choisis* toujours les meilleures options (werkwoord voor kiezen).</p>
<p>3. Il *remplit* le formulaire avec soin (werkwoord voor vullen).</p>
<p>4. Nous *réfléchissons* à la meilleure solution (werkwoord voor nadenken).</p>
<p>5. Vous *réussissez* souvent vos examens (werkwoord voor slagen).</p>
<p>6. Ils *grossissent* en mangeant trop de sucreries (werkwoord voor aankomen).</p>
<p>7. Elles *maigrissent* en faisant beaucoup de sport (werkwoord voor afvallen).</p>
<p>8. Je *choisis* un cadeau pour mon ami (werkwoord voor kiezen).</p>
<p>9. Nous *finissons* notre projet cette semaine (werkwoord voor afronden).</p>
<p>10. Vous *réfléchissez* avant de prendre une décision importante (werkwoord voor nadenken).</p>
Exercise 2
<p>1. Elle *choisit* une robe bleue pour la fête (werkwoord voor "kiezen").</p>
<p>2. Nous *finissons* nos devoirs avant le dîner (werkwoord voor "afmaken").</p>
<p>3. Vous *réfléchissez* beaucoup avant de prendre une décision (werkwoord voor "nadenken").</p>
<p>4. Ils *réussissent* souvent leurs examens (werkwoord voor "slagen").</p>
<p>5. Je *grossis* toujours en hiver à cause des fêtes (werkwoord voor "dikker worden").</p>
<p>6. Tu *rougis* quand tu parles en public (werkwoord voor "rood worden").</p>
<p>7. Les plantes *grandissent* rapidement au printemps (werkwoord voor "groeien").</p>
<p>8. Elle *applaudit* après chaque chanson (werkwoord voor "applaudisseren").</p>
<p>9. Nous *réunissons* tous les documents nécessaires pour le projet (werkwoord voor "verzamelen").</p>
<p>10. Vous *bâtissez* une nouvelle maison dans ce quartier (werkwoord voor "bouwen").</p>
Exercise 3
<p>1. Je *finis* mes devoirs avant de jouer. (werkwoord: beëindigen)</p>
<p>2. Elle *choisit* toujours les vêtements les plus colorés. (werkwoord: kiezen)</p>
<p>3. Nous *grandissons* vite cette année. (werkwoord: groeien)</p>
<p>4. Vous *remplissez* les bouteilles avec de l'eau. (werkwoord: vullen)</p>
<p>5. Ils *réussissent* leurs examens facilement. (werkwoord: slagen)</p>
<p>6. Les enfants *nourrissent* les oiseaux dans le parc. (werkwoord: voeden)</p>
<p>7. Tu *punis* ton chien pour avoir détruit tes chaussures. (werkwoord: straffen)</p>
<p>8. Elle *rougit* quand elle parle en public. (werkwoord: blozen)</p>
<p>9. Nous *réfléchissons* avant de prendre une décision importante. (werkwoord: nadenken)</p>
<p>10. Vous *établissez* des règles claires pour le projet. (werkwoord: vaststellen)</p>