Pick a language and start learning!
Schei werkwoorden in de tegenwoordige tijd Opdrachten in de Duitse taal
Schei werkwoorden zijn een essentieel onderdeel van de Duitse taal en vormen een belangrijke basis voor het begrijpen en communiceren in het Duits. Deze werkwoorden, die vaak eindigen op -en, -ern of -eln, kunnen in de tegenwoordige tijd een uitdaging vormen vanwege hun specifieke vervoegingsregels. Het correct vervoegen van deze werkwoorden is cruciaal voor zowel het schrijven als het spreken, en helpt bij het opbouwen van een solide grammaticale basis.
In deze oefeningen richten we ons op de verschillende vervoegingsvormen van schei werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Door middel van praktische voorbeelden en gerichte opdrachten krijg je de kans om je vaardigheden te verbeteren en zelfverzekerder te worden in het gebruik van deze werkwoorden. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen helpen je om de Duitse grammatica beter te begrijpen en toe te passen in alledaagse situaties.
Exercise 1
<p>1. Elke ochtend *scheine* de zon door mijn raam. (werkwoord voor zonlicht)</p>
<p>2. Ik *scheine* altijd mijn schoenen voordat ik naar buiten ga. (werkwoord voor poetsen)</p>
<p>3. Jij *scheinst* heel blij te zijn vandaag. (werkwoord voor blijheid uitdrukken)</p>
<p>4. Hij *scheint* veel geduld te hebben met zijn kinderen. (werkwoord voor geduld tonen)</p>
<p>5. Wij *scheinen* elke week een nieuwe hobby te proberen. (werkwoord voor regelmatig proberen)</p>
<p>6. Jullie *scheinen* heel moe na die lange wandeling. (werkwoord voor vermoeidheid)</p>
<p>7. Zij *scheinen* altijd te lachen om mijn grapjes. (werkwoord voor lachen)</p>
<p>8. Het *scheint* erop dat we morgen mooi weer krijgen. (werkwoord voor voorspellen)</p>
<p>9. De sterren *scheinen* fel aan de hemel vannacht. (werkwoord voor sterrenlicht)</p>
<p>10. Ik *scheine* mijn beste beentje voor te zetten op het werk. (werkwoord voor inspannen)</p>
Exercise 2
<p>1. Ik *ga* naar de winkel (werkwoord voor beweging).</p>
<p>2. Wij *werken* elke dag hard aan ons project (werkwoord voor inspanning).</p>
<p>3. Zij *speelt* graag met haar hond in het park (werkwoord voor recreatie).</p>
<p>4. Hij *kookt* elke avond een heerlijk diner voor zijn familie (werkwoord voor bereiding van eten).</p>
<p>5. Wij *lezen* een spannend boek in de bibliotheek (werkwoord voor activiteit met een boek).</p>
<p>6. Jullie *schrijven* een brief aan oma (werkwoord voor het maken van tekst).</p>
<p>7. Ik *leer* elke dag nieuwe dingen op school (werkwoord voor kennis vergaren).</p>
<p>8. Zij *danst* graag op muziek (werkwoord voor beweging op muziek).</p>
<p>9. Hij *loopt* elke ochtend door het park voor zijn gezondheid (werkwoord voor voortbeweging te voet).</p>
<p>10. Wij *spreken* Nederlands met elkaar tijdens de les (werkwoord voor mondelinge communicatie).</p>
Exercise 3
<p>1. Ich *gehe* zur Arbeit (werkwoord voor lopen).</p>
<p>2. Wir *sehen* einen Film im Kino (werkwoord voor kijken).</p>
<p>3. Ihr *esst* gerne Pizza (werkwoord voor eten).</p>
<p>4. Sie *schreiben* einen Brief an ihre Freundin (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>5. Er *läuft* jeden Morgen im Park (werkwoord voor rennen).</p>
<p>6. Du *trinkst* eine Tasse Kaffee (werkwoord voor drinken).</p>
<p>7. Wir *lesen* ein spannendes Buch (werkwoord voor lezen).</p>
<p>8. Sie *fahren* mit dem Fahrrad zur Schule (werkwoord voor rijden).</p>
<p>9. Ich *höre* Musik im Auto (werkwoord voor luisteren).</p>
<p>10. Ihr *sprecht* Deutsch im Unterricht (werkwoord voor praten).</p>