Pick a language and start learning!
Vergelijkende Bijvoeglijke naamwoorden Opdrachten in de Duitse taal
Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden zijn een essentieel onderdeel van de Duitse taal, waarmee je objecten, mensen en situaties kunt vergelijken. Met deze bijvoeglijke naamwoorden kun je aangeven of iets groter, kleiner, beter of slechter is dan iets anders. Bijvoorbeeld, in het Nederlands zeggen we "groter dan" of "kleiner dan", en in het Duits gebruiken we "größer als" of "kleiner als". Het correct gebruiken van deze vormen is cruciaal voor een vloeiende en nauwkeurige communicatie in het Duits.
In deze sectie vind je verschillende oefeningen die je zullen helpen om vertrouwd te raken met de vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden in het Duits. Of je nu een beginner bent die de basis nog onder de knie moet krijgen, of een gevorderde leerling die zijn kennis wil verfijnen, de oefeningen zijn ontworpen om je vaardigheden te verbeteren en je zelfvertrouwen te vergroten. Neem de tijd om elke oefening zorgvuldig door te nemen en aarzel niet om terug te keren naar de uitleg als je iets niet begrijpt. Veel succes!
Exercise 1
<p>1. De berg is *hoger* dan de heuvel (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "hoog").</p>
<p>2. Haar nieuwe auto is *sneller* dan haar oude auto (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "snel").</p>
<p>3. Dit boek is *interessanter* dan het vorige boek dat ik las (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "interessant").</p>
<p>4. Deze kamer is *lichter* dan de andere kamer (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "licht").</p>
<p>5. Zijn hond is *groter* dan mijn kat (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "groot").</p>
<p>6. De zomer is *warmer* dan de lente (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "warm").</p>
<p>7. Mijn nieuwe baan is *beter* dan mijn oude baan (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "goed").</p>
<p>8. Deze taart is *zoeter* dan de vorige die ik maakte (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "zoet").</p>
<p>9. Mijn zus is *jonger* dan ik (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "jong").</p>
<p>10. Zijn presentatie was *duidelijker* dan de mijne (comparatief bijvoeglijk naamwoord voor "duidelijk").</p>
Exercise 2
<p>1. De hond van mijn buurman is *groter* dan mijn hond (bijvoeglijk naamwoord voor afmeting).</p>
<p>2. Deze appel is *zoeter* dan die ik gisteren at (bijvoeglijk naamwoord voor smaak).</p>
<p>3. Mijn nieuwe computer is *sneller* dan mijn oude (bijvoeglijk naamwoord voor snelheid).</p>
<p>4. Het boek dat ik lees is *interessanter* dan het boek dat ik vorige week las (bijvoeglijk naamwoord voor aantrekkelijkheid).</p>
<p>5. De lucht in de bergen is *frisser* dan in de stad (bijvoeglijk naamwoord voor luchtkwaliteit).</p>
<p>6. Mijn zus is *ouder* dan ik (bijvoeglijk naamwoord voor leeftijd).</p>
<p>7. De film die we zagen was *spannender* dan de vorige (bijvoeglijk naamwoord voor spanning).</p>
<p>8. Het huis van mijn vriend is *duurder* dan het mijne (bijvoeglijk naamwoord voor kosten).</p>
<p>9. Deze straat is *breder* dan de straat waar ik woon (bijvoeglijk naamwoord voor breedte).</p>
<p>10. De les van vandaag was *moeilijker* dan die van gisteren (bijvoeglijk naamwoord voor moeilijkheidsgraad).</p>
Exercise 3
<p>1. De hond is *groter* dan de kat (het dier is langer en zwaarder).</p>
<p>2. Deze appel is *zoeter* dan die banaan (het fruit smaakt lekkerder).</p>
<p>3. Mijn zus is *ouder* dan ik (zij is in jaren verder).</p>
<p>4. De bergen in Zwitserland zijn *hoger* dan die in Nederland (de bergen bereiken grotere hoogtes).</p>
<p>5. Deze puzzel is *moeilijker* dan de vorige (het is lastiger op te lossen).</p>
<p>6. Dit boek is *interessanter* dan dat boek (het verhaal is boeiender).</p>
<p>7. De zomer in Spanje is *warmer* dan de zomer in Nederland (het weer is heter).</p>
<p>8. Deze auto is *sneller* dan die fiets (het voertuig beweegt zich sneller voort).</p>
<p>9. Mijn kamer is *netter* dan die van mijn broer (minder rommelig en opgeruimder).</p>
<p>10. De film was *spannender* dan het boek (het verhaal hield je meer in spanning).</p>