Pick a language and start learning!

Verleden Aanvoegende Wijs Opdrachten in de Franse taal

De Verleden Aanvoegende Wijs in het Frans, ook bekend als de verleden conjunctief, is een van de minder vaak gebruikte werkwoordstijden in het Frans, maar desalniettemin van groot belang voor een volledig begrip van de Franse taal. Deze tijd wordt voornamelijk gebruikt in formele schrijfstijlen en literatuur, om wensen, vermoedens, voorwaardelijke situaties en onwerkelijke of hypothetische scenario's in het verleden uit te drukken. Het correct kunnen toepassen van deze tijdsvorm vereist een goed begrip van zowel de vervoegingsregels als de contexten waarin het gepast is om deze tijd te gebruiken. In deze oefeningen zullen we ons richten op het herkennen en correct toepassen van de Verleden Aanvoegende Wijs in verschillende zinnen en contexten. Door middel van een reeks gevarieerde opdrachten, van meerkeuzevragen tot invuloefeningen en vertalingen, krijg je de kans om je kennis te verdiepen en je vaardigheden te verfijnen. Of je nu een beginner bent die deze tijdsvorm voor het eerst leert of een gevorderde student die zijn of haar kennis wil opfrissen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de Verleden Aanvoegende Wijs in het Frans beter te begrijpen en zelfverzekerd te gebruiken.

Exercise 1

1. Als hij *had gewerkt*, zou hij nu niet zoveel problemen hebben (werkwoord voor activiteit). 2. Ik wou dat je *had gestudeerd* voor het examen (werkwoord voor leren). 3. Zij zei dat als hij *was gekomen*, zij hem zou hebben geholpen (werkwoord voor arriveren). 4. Als zij *hadden geweten* wat er zou gebeuren, zouden ze het anders hebben gedaan (werkwoord voor informatie hebben). 5. Hij zou blij zijn geweest als hij *had gewonnen* (werkwoord voor succes hebben). 6. Als we *hadden gegeten*, hadden we meer energie gehad (werkwoord voor voedsel consumeren). 7. Ik wenste dat ik *had gebeld* om het nieuws te horen (werkwoord voor telefoneren). 8. Als jij *was gebleven*, zou alles anders zijn gegaan (werkwoord voor niet vertrekken). 9. Zij zou gelukkig zijn geweest als ze *had gereisd* naar Parijs (werkwoord voor verplaatsen naar een bestemming). 10. Als we *hadden gelezen*, hadden we de antwoorden geweten (werkwoord voor boeken bekijken).

Exercise 2

1. Si j'avais *su* que tu venais, j'aurais préparé un dîner spécial (werkwoord voor weten in verleden tijd). 2. Il était important qu'elle *fût* présente à la réunion (werkwoord voor zijn in verleden tijd). 3. Nous aurions aimé que vous *vissiez* ce film avec nous (werkwoord voor zien in verleden tijd). 4. Bien qu'il *eût* beaucoup étudié, il n'a pas réussi l'examen (werkwoord voor hebben in verleden tijd). 5. Il fallait que tu *fisses* attention en traversant la rue (werkwoord voor doen in verleden tijd). 6. Si seulement j' *eus* pu y aller, je l'aurais fait sans hésiter (werkwoord voor kunnen in verleden tijd). 7. Il était nécessaire que tu *dusses* finir ton travail avant de partir (werkwoord voor moeten in verleden tijd). 8. Je souhaitais que tu *vinses* me voir plus souvent (werkwoord voor komen in verleden tijd). 9. Il aurait été préférable que nous *eussions* plus d'informations avant de prendre une décision (werkwoord voor hebben in verleden tijd). 10. Si j' *avais* su, je ne serais pas venu (werkwoord voor weten in verleden tijd).

Exercise 3

1. Als ik rijk *was*, zou ik een kasteel kopen. (to be) 2. Hij wilde dat zij *sprak* tijdens de vergadering. (to speak) 3. Als het gisteren niet had geregend, *zouden* we naar het park zijn gegaan. (to go) 4. Het was belangrijk dat je *kon* zwemmen voordat je naar het meer ging. (to be able to) 5. Als ik meer tijd *had*, zou ik een boek schrijven. (to have) 6. Ze hoopten dat hij *begreep* wat ze bedoelden. (to understand) 7. Als ik *wist* hoe je dat deed, zou ik het zelf proberen. (to know) 8. Ze vroegen of hij *zou* komen naar het feest. (to come) 9. Als ik *mocht*, zou ik een hond nemen. (to be allowed to) 10. Het was cruciaal dat hij *besloot* om te blijven. (to decide)