Pick a language and start learning!
Verleden tijd vervoeging Opdrachten in de Portugese taal
Het beheersen van de verleden tijd in het Portugees kan een uitdagende taak zijn, maar het is essentieel voor effectieve communicatie in deze rijke en veelzijdige taal. In het Portugees zijn er verschillende manieren om werkwoorden in de verleden tijd te vervoegen, afhankelijk van de tijd en de context waarin ze worden gebruikt. Of het nu gaat om de onvoltooid verleden tijd (pretérito imperfeito), de voltooid verleden tijd (pretérito perfeito) of de voltooid tegenwoordige tijd (pretérito mais-que-perfeito), elk van deze tijden heeft zijn eigen regels en nuances die het leren de moeite waard maken.
Onze grammatica-oefeningen zijn ontworpen om je te helpen deze vervoegingen onder de knie te krijgen en je begrip van de Portugese verleden tijd te versterken. We bieden een reeks oefeningen die je zullen helpen om de verschillende tijdsvormen en hun toepassingen te oefenen en te begrijpen. Door middel van gerichte praktijk kun je je vaardigheden verfijnen en zelfverzekerd worden in het gebruik van de verleden tijd in alledaagse gesprekken en geschreven communicatie. Laten we beginnen met de oefeningen en je kennis van de Portugese verleden tijd verbeteren!
Exercise 1
<p>1. Ontem eu *comprei* um presente para minha mãe. (verleden tijd van kopen)</p>
<p>2. Ele *escreveu* uma carta para sua amiga. (verleden tijd van schrijven)</p>
<p>3. Nós *viajamos* para Portugal no verão passado. (verleden tijd van reizen)</p>
<p>4. Ela *estudou* muito para o exame. (verleden tijd van studeren)</p>
<p>5. Eles *jogaram* futebol no parque ontem. (verleden tijd van spelen)</p>
<p>6. Eu *li* um livro interessante na semana passada. (verleden tijd van lezen)</p>
<p>7. Nós *assistimos* a um filme no cinema. (verleden tijd van kijken)</p>
<p>8. Ele *trabalhou* até tarde ontem. (verleden tijd van werken)</p>
<p>9. Elas *dançaram* a noite toda na festa. (verleden tijd van dansen)</p>
<p>10. Nós *cozinhamos* um jantar delicioso ontem à noite. (verleden tijd van koken)</p>
Exercise 2
<p>1. Ik *ging* naar het park om te wandelen (verleden tijd van "gaan").</p>
<p>2. Zij *dacht* dat het een goed idee was (verleden tijd van "denken").</p>
<p>3. Wij *aten* pizza voor het avondeten (verleden tijd van "eten").</p>
<p>4. Hij *schreef* een brief aan zijn vriend (verleden tijd van "schrijven").</p>
<p>5. Jullie *zwommen* in de zee tijdens de vakantie (verleden tijd van "zwemmen").</p>
<p>6. De kinderen *spraken* met de leraar na de les (verleden tijd van "spreken").</p>
<p>7. Ik *zong* een lied op het feest (verleden tijd van "zingen").</p>
<p>8. Zij *dronken* koffie in het café (verleden tijd van "drinken").</p>
<p>9. Wij *sliepen* vroeg omdat we moe waren (verleden tijd van "slapen").</p>
<p>10. Hij *liep* elke ochtend naar zijn werk (verleden tijd van "lopen").</p>
Exercise 3
<p>1. Maria *trabalhou* no escritório ontem. (werkwoord voor werken in verleden tijd)</p>
<p>2. Nós *fomos* à praia no fim de semana passado. (werkwoord voor gaan in verleden tijd)</p>
<p>3. Eles *comeram* pizza na festa de aniversário. (werkwoord voor eten in verleden tijd)</p>
<p>4. Eu *li* um livro interessante ontem à noite. (werkwoord voor lezen in verleden tijd)</p>
<p>5. A Ana *estudou* para a prova durante toda a semana. (werkwoord voor studeren in verleden tijd)</p>
<p>6. O João *viajou* para o Brasil nas férias. (werkwoord voor reizen in verleden tijd)</p>
<p>7. Nós *assistimos* a um filme no cinema ontem. (werkwoord voor kijken in verleden tijd)</p>
<p>8. Eles *compraram* um novo carro no mês passado. (werkwoord voor kopen in verleden tijd)</p>
<p>9. Eu *escrevi* uma carta para minha amiga. (werkwoord voor schrijven in verleden tijd)</p>
<p>10. Ela *dormiu* muito bem na noite passada. (werkwoord voor slapen in verleden tijd)</p>