Pick a language and start learning!
Voegwoorden voor oorzaak en gevolg Opdrachten in de Portugese taal
Voegwoorden voor oorzaak en gevolg zijn essentieel voor het begrijpen en vormen van complexe zinnen in het Portugees. Deze verbindingswoorden helpen om relaties tussen acties, gebeurtenissen en hun resultaten duidelijk te maken. Of je nu een beginner bent of je vaardigheden wilt verfijnen, het beheersen van deze voegwoorden kan je taalvaardigheid aanzienlijk verbeteren. In het Portugees zijn er verschillende woorden en uitdrukkingen die specifiek worden gebruikt om oorzaak en gevolg aan te geven, zoals "porque", "portanto" en "por causa de". Door deze woorden correct te gebruiken, kun je je zinnen logischer en vloeiender maken.
In deze grammatica-oefeningen richten we ons op het herkennen en toepassen van deze voegwoorden in verschillende contexten. Je krijgt de kans om zinnen te analyseren, te oefenen met invulopdrachten en je eigen zinnen te vormen. Dit zal je niet alleen helpen om je begrip van oorzaak en gevolg te verbeteren, maar ook om je zelfvertrouwen in het gebruik van het Portugees te vergroten. Of je nu studeert voor een examen, je voorbereidt op een reis, of gewoon je taalvaardigheden wilt verbeteren, deze oefeningen bieden een waardevolle bron voor iedereen die Portugees leert.
Exercise 1
<p>1. Ele não veio à festa, *porque* estava doente (reden).</p>
<p>2. A economia está melhorando, *portanto* as pessoas estão mais otimistas (gevolg).</p>
<p>3. O projeto foi cancelado, *devido* à falta de financiamento (reden).</p>
<p>4. Estava chovendo muito, *então* decidimos ficar em casa (gevolg).</p>
<p>5. A empresa teve prejuízo, *visto que* as vendas caíram (reden).</p>
<p>6. Ele estudou muito, *por isso* passou na prova (gevolg).</p>
<p>7. A temperatura caiu, *assim* precisamos usar casacos (gevolg).</p>
<p>8. Eles atrasaram-se, *uma vez que* o trânsito estava congestionado (reden).</p>
<p>9. Vou economizar dinheiro, *para que* possamos viajar nas férias (doel).</p>
<p>10. Não consegui dormir bem, *pois* o vizinho estava fazendo barulho (reden).</p>
Exercise 2
<p>1. Ele não veio para a escola, *porque* estava doente (rede van oorzaak).</p>
<p>2. Ela estudou muito, *portanto* passou na prova (gevolg van inspanning).</p>
<p>3. Ele não foi ao cinema, *pois* estava cansado (reden van afwijzing).</p>
<p>4. O carro quebrou, *consequentemente* chegamos atrasados (direct gevolg).</p>
<p>5. Ela faltou ao trabalho, *devido a* um acidente (oorzaak van afwezigheid).</p>
<p>6. A comida estragou, *por causa da* falta de refrigeração (reden voor bederf).</p>
<p>7. Ele ficou bravo, *uma vez que* perdeu seu dinheiro (oorzaak van woede).</p>
<p>8. Não saímos, *visto que* estava chovendo muito (reden voor niet uitgaan).</p>
<p>9. Ele não comprou a casa, *pois que* não tinha dinheiro suficiente (reden voor afzien van aankoop).</p>
<p>10. Ela não comeu, *porque* não tinha fome (reden voor niet eten).</p>
Exercise 3
<p>1. Ele está cansado, *porque* trabalhou a noite toda. (gevolg van werk)</p>
<p>2. Ela trouxe um guarda-chuva, *pois* parecia que ia chover. (oorzaak van actie)</p>
<p>3. Vou dormir cedo, *já que* preciso acordar cedo amanhã. (oorzaak voor actie)</p>
<p>4. Eles saíram mais cedo do trabalho *por causa de* uma reunião importante. (oorzaak voor verlaat werk)</p>
<p>5. O jogo foi cancelado *devido a* fortes chuvas. (oorzaak voor annulering)</p>
<p>6. Ele não veio à festa *visto que* estava doente. (oorzaak voor afwezigheid)</p>
<p>7. Ela não conseguiu terminar o projeto *pois* teve problemas técnicos. (oorzaak voor niet voltooien)</p>
<p>8. A estrada está fechada *devido a* um acidente. (oorzaak voor wegafsluiting)</p>
<p>9. Eles foram ao parque *porque* o tempo estava bom. (gevolg van goed weer)</p>
<p>10. Estou estudando muito, *já que* quero passar no exame. (oorzaak voor actie)</p>