Pick a language and start learning!
Voorzetsels met vervoerswijzen Opdrachten in de Portugese taal
Het correct gebruik van voorzetsels met vervoerswijzen is een essentieel onderdeel van de Nederlandse taalbeheersing, vooral voor Portugeessprekenden die Nederlands leren. Voorzetsels zoals 'met', 'per', 'op' en 'in' kunnen in combinatie met vervoermiddelen soms verwarrend zijn. Bijvoorbeeld, zeg je "met de auto" of "in de auto"? En wat is het verschil tussen "op de fiets" en "met de fiets"? Deze nuances zijn cruciaal voor een vloeiende en correcte communicatie in het Nederlands.
In deze reeks grammatica-oefeningen richten we ons specifiek op het gebruik van deze voorzetsels in verschillende contexten. Door middel van praktische zinnen en veelvoorkomende situaties helpen we je om het juiste voorzetsel te kiezen en zelfverzekerder te worden in je taalgebruik. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Nederlands, of een gevorderde die zijn kennis wil verfijnen, deze oefeningen zijn ontworpen om je begrip van de Nederlandse taal te versterken en je communicatievaardigheden te verbeteren.
Exercise 1
<p>1. Ela vai *de* carro para o trabalho (vervoerswijze met auto).</p>
<p>2. Nós viajamos *de* avião para o Brasil (vervoerswijze met vliegtuig).</p>
<p>3. Eles foram *a pé* para a escola (vervoerswijze zonder voertuig).</p>
<p>4. Eu costumo ir *de* bicicleta ao parque (vervoerswijze met fiets).</p>
<p>5. Vocês chegaram *de* trem à estação (vervoerswijze met trein).</p>
<p>6. Ele prefere ir *de* ônibus para o centro (vervoerswijze met bus).</p>
<p>7. Nós fomos *de* barco para a ilha (vervoerswijze met boot).</p>
<p>8. Ela viaja *de* moto para o trabalho (vervoerswijze met motor).</p>
<p>9. Eles voltaram *de* táxi para casa (vervoerswijze met taxi).</p>
<p>10. Eu gosto de ir *de* patinete para a escola (vervoerswijze met step).</p>
Exercise 2
<p>1. Ele vai *de* carro para o trabalho (vervoersmiddel met vier wielen).</p>
<p>2. Nós viajamos *de* avião para o Brasil (snelste manier van reizen door de lucht).</p>
<p>3. Ela sempre vai *a* pé para a escola (vervoerswijze met voeten).</p>
<p>4. Eles foram *de* ônibus para a praia (vervoersmiddel dat veel mensen kan vervoeren).</p>
<p>5. Nós chegamos *de* barco à ilha (vervoersmiddel dat op water vaart).</p>
<p>6. Eu vou *de* trem para Lisboa (vervoersmiddel dat op rails rijdt).</p>
<p>7. Ela chegou *de* bicicleta ao parque (vervoersmiddel met twee wielen en pedalen).</p>
<p>8. Nós vamos *de* metrô para o centro da cidade (ondergronds vervoersmiddel).</p>
<p>9. Eles sempre vão *de* táxi para o aeroporto (vervoersmiddel dat je kunt roepen en betalen om ergens heen te gaan).</p>
<p>10. Ela vai *a* cavalo para a fazenda (traditioneel vervoersmiddel op een dier).</p>
Exercise 3
<p>1. Ik ga *met* de trein naar school (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>2. We reizen *met* het vliegtuig naar Spanje (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>3. Hij fietst *op* zijn nieuwe fiets naar het werk (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>4. Zij gaat *met* de auto naar de winkel (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>5. Jullie gaan *met* de bus naar het stadion (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>6. Ik wandel *naar* het park (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>7. Wij varen *met* de boot naar de overkant (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>8. Hij komt *met* de metro naar het centrum (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>9. Zij reist *met* de taxi naar het hotel (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>
<p>10. We gaan *met* de tram naar het museum (voorzetsel dat vervoersmiddel aanduidt).</p>