Pick a language and start learning!
Werkwoordovereenkomsten met meervoudige onderwerpen Opdrachten in de Portugese taal
![](https://learnpal.ai/wp-content/uploads/2024/05/Learnpal-learning-illustration223.png)
Bij het leren van de Portugese taal is het essentieel om de regels van werkwoordovereenkomsten met meervoudige onderwerpen te begrijpen. Deze regels bepalen hoe werkwoorden zich aanpassen aan verschillende onderwerpen in een zin, vooral wanneer deze onderwerpen in het meervoud staan. In het Nederlands zijn we gewend aan bepaalde patronen, maar in het Portugees kunnen deze overeenkomsten soms verschillen en complexer zijn. Door deze grammaticale structuren goed onder de knie te krijgen, verbeter je niet alleen je grammaticale kennis, maar ook je vermogen om vloeiend en correct te communiceren in het Portugees.
In deze sectie bieden we een reeks oefeningen aan die speciaal zijn ontworpen om je te helpen bij het beheersen van werkwoordovereenkomsten met meervoudige onderwerpen in het Portugees. De oefeningen variëren van eenvoudige zinnen tot meer complexe structuren, zodat je je vaardigheden stapsgewijs kunt verbeteren. Of je nu een beginner bent of al gevorderde kennis hebt van het Portugees, deze oefeningen zullen je helpen om het vertrouwen en de vaardigheid te ontwikkelen die nodig zijn voor het correct gebruik van werkwoorden in verschillende contexten. Neem de tijd om elke oefening zorgvuldig door te werken en gebruik de feedback om je begrip te versterken en eventuele fouten te corrigeren.
Exercise 1
<p>1. Os meninos e as meninas *brincam* no parque (werkwoord voor spelen).</p>
<p>2. Ana e João *trabalham* na mesma empresa (werkwoord voor werken).</p>
<p>3. Os gatos e os cães *dormem* na sala (werkwoord voor slapen).</p>
<p>4. Maria e Pedro *estudam* para o exame (werkwoord voor studeren).</p>
<p>5. As professoras e os alunos *conversam* sobre o projeto (werkwoord voor praten).</p>
<p>6. Os carros e as bicicletas *estacionam* na garagem (werkwoord voor parkeren).</p>
<p>7. As flores e as árvores *crescem* rapidamente (werkwoord voor groeien).</p>
<p>8. Os músicos e os dançarinos *praticam* para o show (werkwoord voor oefenen).</p>
<p>9. As crianças e os adultos *participam* da festa (werkwoord voor deelnemen).</p>
<p>10. Os livros e os cadernos *estão* na mesa (werkwoord voor zijn).</p>
Exercise 2
<p>1. Os alunos *estudam* todos os dias para melhorar suas notas (werkwoord voor activiteiten).</p>
<p>2. As crianças *brincam* no parque depois da escola (werkwoord voor vrije tijd).</p>
<p>3. Os gatos *dormem* muito durante o dia (werkwoord voor rusten).</p>
<p>4. As flores *florescem* na primavera (werkwoord voor natuur).</p>
<p>5. Os amigos *jogam* futebol aos finais de semana (werkwoord voor sport).</p>
<p>6. Os pais *trabalham* duro para sustentar a família (werkwoord voor beroep).</p>
<p>7. As luzes *brilham* no céu durante o Ano Novo (werkwoord voor licht).</p>
<p>8. Os turistas *visitam* muitos lugares históricos (werkwoord voor reizen).</p>
<p>9. As aves *voam* alto no céu (werkwoord voor vliegen).</p>
<p>10. Os músicos *tocam* instrumentos na orquestra (werkwoord voor muziek).</p>
Exercise 3
<p>1. Os meninos e as meninas *jogam* futebol no parque (werkwoord voor sport).</p>
<p>2. As professoras e os alunos *discutem* sobre o projeto (werkwoord voor debat).</p>
<p>3. Os cães e os gatos *brincam* no quintal (werkwoord voor spel).</p>
<p>4. Os livros e as revistas *estão* na mesa (werkwoord voor locatie).</p>
<p>5. As árvores e as flores *crescem* rapidamente na primavera (werkwoord voor groei).</p>
<p>6. Os carros e as motos *passam* pela rua (werkwoord voor beweging).</p>
<p>7. Os pais e os filhos *vão* ao cinema (werkwoord voor gaan).</p>
<p>8. As estrelas e os planetas *brilham* no céu (werkwoord voor licht geven).</p>
<p>9. Os amigos e as amigas *conversam* no café (werkwoord voor praten).</p>
<p>10. Os professores e as professoras *ensinam* com paixão (werkwoord voor educatie).</p>